Alles inclusief? Hoe dan?

Op het moment dat ik deze blog schrijf zijn de Taliban bezig aan hun opmars om Afghanistan te veroveren op de zittende regeringstroepen. Kabul staat op het punt te vallen. Mijn hart lijdt mee met de mensen die  nog maar relatief zo kort hebben kunnen ervaren wat het is om vrij te zijn en nu zo’n enorm onzekere tijd tegemoet gaan. Mijn hart gaat met name uit naar de jonge meisjes en vrouwen waarvan we vrezen dat onderwijs en hun vrijheid ingeperkt gaat worden.

Heeft mijn hart nog ruimte om al dat lijden op te nemen? Het lijden van de strijd in Wit-Rusland, de strijd in Myanmar, de gewonden en overledenen bij de overstromingen dichtbij en verder van ons vandaan, de discriminatie van de LHBTIQ gemeenschap, de mensen die economisch zijn getroffen door corona of geliefden hebben verloren en de kinderen die overal in de wereld met geweld geconfronteerd worden.

Hoewel lijden bij het leven hoort, voelt het soms als een overload, teveel, te vaak. Soms voel ik me zelf leeggezogen worden door al dat lijden, soms komt er ook een verbittering naar boven, en dan ineens is daar zelfs een gevoel van afstomping.

Ik merk op dat ik lijd onder het feit dat ik zo machteloos ben om het lijden van de ander te kunnen stoppen. De vraag dringt zich aan me op hoe kan ik om kan gaan met al dat lijden zonder er zelf onder te lijden. Ik weet het, de Boeddha zegt het in de eerste nobele waarheid: lijden is er, we kunnen er niet om heen. Dat vraagt om een inclusieve relatie tot al dat menselijk lijden. Als we namelijk niet includeren dat er moeilijke, mensonwaardige, pijnlijke ervaringen en situaties zijn lijden we zelf nog meer.

Ik herinner mezelf eraan om te beginnen waar het begin is: het hier en het nu. Ik kan niet in Afghanistan zijn of in Myanmar of bij een demonstratie in Wit-Rusland, ik ben hier, ik kan niet anders. Ik ervaar mijn adem, dit zitten hier, deze gedachten, deze gevoelens, de spanning in mijn schouders en buik. Dat schept ruimte, naast al dat lijden komt er ineens een gevoel van compassie voor mezelf naar boven: ik hoef niet al het lijden van de hele wereld op mijn schouders te nemen. Ik mag beginnen waar ik ben: mijn schouders laten zakken, de adem vrij de laten bewegen, te glimlachen naar de persoon die voorbij loopt. Er ontstaat ruimte in de verkramping van de machteloosheid en ik sta mezelf toe om te zien wat er nog meer is:

Het goede zien, ervaren, binnen laten komen; ook dit is er, ook dit is er. Naast lijden in de wereld en mijn eigen lijden zijn er ook ervaringen waar geen lijden bij aanwezig is.

Het goede te zien, het goede in ons op te nemen, in ons lichaam, in onze direct ervaring en het goede vervolgens ruimte geven. Ik zie ook de identificatie met mijn eigen lijden, bijna alsof meelijden de enig weg is om geen schuldgevoel te hebben. Met het zien van deze identificatie kan het losgelaten worden en ontstaat er nog meer ruimte in mijn hart en geest.

De Boeddha had volkomen gelijk: lijden is er maar dat lijden kan ontvangen worden in een ruim hart, zo groot als de oceaan.

Dus toch alles inclusief.