‘De hedendaagse wetenschappelijke kennis bevordert de overtuiging
dat vriendelijkheid en compassie voor het brein zijn
wat de adem is voor het lichaam’.
Toen ik eind 70-er jaren begon te mediteren werd ik opgeroepen om in militaire dienst te gaan; in die tijd was dat nog een verplichting voor alle jonge mannen in Nederland. Vanuit pacifistisch boeddhistische redenen besloot ik te weigeren en te opteren voor vervangende dienst. Dit lukte en na een leerzame vervangende dienst bij een huisvestingsbureau in Groningen trok ik naar Zuid-Oost Azië om rond te reizen en een langere tijd te gaan mediteren.
Als ik nu terugkijk op deze periode dan zie ik een wonderlijke tegenstrijdigheid. Ook al was ik vredelievend in overtuiging, in mijn meditatiebeoefening was ik dit juist totaal niet. Ik was bijna voortdurend in gevecht met wat ik ervoer aan gedachten en gevoelens. Als leraren me soms voorzichtig suggereerden om mettā-meditatie te doen dan wimpelde ik dat snel af; dat was me veel te soft. Ik ging alleen voor inzicht en verlichting, ook al wist ik nauwelijks wat dat inhield.
Het heeft vele jaren geduurd voordat ik begon te beseffen hoe belangrijk mildheid eigenlijk is. Niet alleen in de beoefening van meditatie maar ook in het leven in het algemeen, zoals moge blijken uit het bovenstaande citaat van Daniel Siegel, hoogleraar kinderpsychiatrie, auteur en promotor van neuropsychologisch onderzoek.
Ik weet dat ik niet de enige ben die hierin een lange weg heeft moeten volgen en dat vele westerlingen hiermee worstelen. Jack Kornfield verwoordt dit als volgt in Het wijze hart (VBK Media, 2009): ‘Ik dacht altijd dat ik – om vrij te worden – hoorde te beoefenen als een samoerai vechter. Maar nu begrijp ik dat ik ook kan beoefenen als een toegewijde moeder (of vader) van een pasgeboren kindje. Het vraagt een zelfde toewijding maar heeft een totaal ander karakter. Het zijn meer compassie en aanwezigheid dan het steeds moeten verslaan van een vijand in de strijd.’
Bij de beoefening van vipassanā-meditatie is de kwaliteit van mildheid al aanwezig in de erkennende, niet-rancuneuze houding tot wat we ervaren. Deze afwezigheid van aversie – adosa in het Pali – wordt in de boeddhistische psychologie al beschouwd als zeer waardevol. Bij de beoefening van mildheidmeditatie wordt de vriendelijkheid daarnaast nog meer actief en expliciet ontwikkeld; het wordt dan mettā genoemd.
Beide vormen zijn zeer waardevol. Mindfulness werkt dan mogelijk als een wasmiddel, waarmee allerlei innerlijke schoonmaak- en helingsprocessen op gang komen. Mildheid in de beoefening kan gezien worden als een wasverzachter, om dit proces meer zachtheid en soepelheid te bieden. Misschien hoeven we niet te kiezen voor alleen de beoefening van inzichtmeditatie of alleen de beoefening van mildheidmeditatie. Juist deze beide vormen van mildheid naast elkaar ruimte geven kan de beoefening een enorme complementaire kracht geven. Iemand vroeg ooit aan de bekende Indiase meditatielerares Dipa Ma of ze mindfulness of mettā behoorde te beoefenen. Dipa Ma gaf haar het volgende antwoord: ‘In mijn beleving is er geen verschil. Wanneer we werkelijk liefdevol zijn, dan zijn we toch ook mindful? En wanneer we werkelijk mindful zijn, is dit dan niet ook de essentie van liefde?’